Had malaria, net als de pest, een grote impact op het leven in Nederland in de middeleeuwen? Daar zijn sterke aanwijzingen voor. Osteoarcheoloog Rachel Schats van de Universiteit Leiden onderzoekt duizend jaar oude skeletten op sporen van de ernstige ziekte, die tegenwoordig vooral in de tropen grote delen van de bevolking treft.
De skeletten met aanwijzingen voor deze ziekte komen vooral uit het waterrijke westen van Nederland, waar toen nog veel moerasgebieden lagen. Ideale omstandigheden voor muggen, de verspreiders van de malariaparasiet. Via muggenbeten dringen deze parasieten het lichaam binnen, waar ze zich in de rode bloedcellen nestelen. Die gaan daardoor stuk, wat leidt tot bloedarmoede.
Gaatjes
Bloedarmoede laat sporen na op de botten, met name in de oogkassen. Daar ontstaan gaatjes (zie foto), cribra orbitalia genaamd. Schats speurt naar deze gaatjes, om zo een beeld te krijgen van de omvang en de verspreiding van malaria in Nederland. Maar cribra orbitalia kan ook andere oorzaken hebben. Hoe weet je dan of een skelet daadwerkelijk bloedarmoede had? “Met het blote oog kan ik dat niet met honderd procent zekerheid beoordelen”, zegt Schats. En zo kwam de onderzoeker bij CWI terecht, waar negen oogkassen zijn gescand in het FleX-ray Lab.
Schats wilde de interne botstructuur bekijken, zeg maar de binnenkant van het bot. Die structuur ziet er bij bloedarmoede anders uit dan bij andere aandoeningen. Tijdens het scannen kon ingezoomd worden op het binnenste van het bot dat de oogkassen vormt. Zo kreeg de Leidse onderzoeker 3D-zicht op de mate van poreusheid (het aantal kleine gaatjes in het bot).