Guido van Rossum verwierf wereldfaam met zijn programmeertaal Python, die hij in 1989 ontwierp als onderzoeker bij CWI. Inmiddels telt Python miljoenen gebruikers, van hobby-programmeurs tot techreuzen als Google, Amazon, Yahoo! en Facebook. Voor zijn baanbrekende werk ontvangt Van Rossum in 2019 de Dijkstra Fellowship van CWI.
Wat bracht u ertoe tijdens uw CWI-tijd een gloednieuwe programmeertaal te bedenken?
“Ik begon bij het CWI als junior medewerker van Lambert Meertens, Leo Geurts en Steven Pemberton. Zij wilden een taal ontwikkelen waarbij mensen zonder programmeerervaring – zoals wetenschappers – vrij snel met een computer aan de slag konden. Het was in de tijd dat Basic aan een opmars bezig was door de komst van de microcomputer. Iemand als Meertens zag de opmars van deze bepaald niet krachtige taal met lede ogen aan. ‘Stamp out Basic!’ was zijn motto. Uiteindelijk zou ABC, zoals onze taal heette, niet aanslaan. De doelgroep kon het niet gebruiken op hun microcomputers, die er niet krachtig genoeg voor waren, terwijl Unix-gebruikers al over andere tools beschikten. Zij vonden ABC maar een vreemde eend in de bijt.Vervolgens kwam ik bij het zogenaamde Amoeba-project terecht. Dat was een gedistribueerd besturingssysteem op basis van een microkernel, ontwikkeld door Andrew Tanenbaum van de VU en Sape Mullender van het CWI. Op de markt brengen was geen doel – veel papers schrijven wel. Academisch was het een doorbraak – die papers worden nog altijd gelezen. Zelf was ik overigens al die tijd geen onderzoeker maar programmeur. Ik moet wel zeggen dat er bij het CWI een atmosfeer heerste waarin programmeurs een grote inbreng hadden in de projecten.”
Wanneer begon u met de ontwikkeling van Python?
“Tijdens het Amoeba-project besefte ik dat als we alle benodigde applicaties in de taal C zouden moeten schrijven, dat wel heel tijdrovend zou worden. Ik begon mij daarom af te vragen of ik een verbeterde versie van ABC zou kunnen maken.”
Kon dat zomaar, in de baas z’n tijd een taal ontwikkelen die u vernoemde naar een surrealistisch Brits televisieprogramma?
“Ik deed het vooral in de avonden en weekends. Maar natuurlijk hield het mij overdag ook wel bezig. En dat kon ook gewoon. Het hielp eerlijk gezegd ook dat teamleider Mullender dat jaar op sabbatical was...”
In hoeverre was het CWI een stimulerende omgeving?
“De collega's natuurlijk, maar ook de enorme vrijheid om van alles en nog wat te leren. Dat leren gebeurde vaak door projecten te ondernemen zonder precies te weten wat de uitkomst zou zijn. De vrijheid om dat te doen was geweldig.”
En uw taal sloeg aan in de VS!
“Ik had het tij mee. Toen we ABC ontwikkelden, bestond het internet nog niet. Als je een stuk code naar Amerika wilde versturen, moest je het vliegtuig nemen om ergens persoonlijk een magneetband af te leveren. Maar met Python had ik de beschikking over Usenet – nog niet écht internet, maar je kon er wel broncode overheen versturen. Dat heeft uiteraard enorm bijgedragen aan de verspreiding.”
U heeft vervolgens een aanbod om onderzoeker aan het CWI te worden afgeslagen.
“Ja. Ik was al halverwege de dertig. Ondertussen begon Python aan te slaan in de VS. Het leek mij veel leuker om daar actief bij betrokken te raken. Ik heb mij gelukkig op tijd gerealiseerd dat mijn talent veel meer ligt in het schrijven van code dan in het schrijven van wetenschappelijke artikelen.”
U woont alweer bijna 25 jaar in de VS. Hoe ging uw Amerikaanse carrière van start?
“Op een zeker moment vroeg een van mijn Python-contacten op Usenet of ik niet een maand naar de VS wilde komen om – in ruil voor reis- en verblijfkosten – lezingen te geven en mee te doen aan discussies over Python. Daar kwam ik twee mensen tegen die banen hadden en die hun baas probeerden te overtuigen dat het de moeite waard was mij aan te nemen. Zo kwam ik bij Corporation for National Research Initiatives in Virginia terecht – een bedrijf dat al hun ontwikkelwerk op Python wilde gaan baseren.
Na een paar jaar kreeg de startup-koorts mij te pakken en heb ik bij een aantal kleine bedrijven gewerkt – die overigens geen van alle een succes werden. In 2005 kwam ik bij Google terecht – dat was toen al geen startup meer: er werkten op dat moment zeker tienduizend mensen.”
Vonden uw Nederlandse vrienden dat niet reuze interessant?
“Ze waren inderdaad erg onder de indruk – Google was erg hot. Voor mijzelf was het ook bijzonder: voor het eerst in mijn leven werkte ik bij een groot en succesvol bedrijf.”
Een beroemd bedrijf dat bovendien úw taal gebruikte.
“Ja, anders had ik er niet veel aan gevonden. Ik heb er een tool gemaakt om het nakijkproces van code te verbeteren. De praktijk was dat wanneer een programmeur iets maakte, een andere programmeur dat handmatig moest nakijken. Dat kon beter, vond ik. Al snel had ik een heel team om mij heen verzameld. De resulterende tool werd gekenmerkt door witte tekst met groene en rode blokken erin. Wanneer ik door de gangen wandelde, of een andere vestiging bezocht, zag ik overal die typerende schermen. Dat had wel wat, moet ik zeggen.”
Toch bent u niet gebleven.
“Nee. Ik ging naar Dropbox. Dat was qua bedrijfscultuur een soort van kleiner Google waar je meer mensen kende. Ik heb er zes-en-half jaar lang allerlei Python-tools gemaakt. Ik heb er ook de conversie van Python 2 naar Python 3 geleid.”
U bent kort geleden met pensioen gegaan. Maar u blijft zich vast met uw geesteskind bemoeien.
“Ik ben teruggetreden als ‘Benevolent Dictator’, zo als ik genoemd werd. Maar ik denk dat ik nog steeds heel veel mail zal moeten beantwoorden. Ik hoop dat te kunnen beperken tot vier uur per dag.”
Wat zou u een nieuwe generatie meegeven? In welk software-gebied zit in de nabije toekomst de meeste muziek?
“Ik hoop vooral dat ze zoveel mogelijk verschillende disciplines zullen kiezen. Niet iederéén kan immers ontwikkelaar van programmeertalen worden, of AI-deskundige. Wie zich voldoende inspant, kan op allerlei gebieden interessant werk vinden – mits voldoende getalenteerd natuurlijk.”
Wat is de grootste uitdaging waar ze mee te maken zullen krijgen?
“Het belangrijkste probleem van deze tijd is dat computersystemen zo ontzettend gedistribueerd zijn. Allerlei toepassingen maken gebruik van een enorm complex van computers die heel verschillend zijn in omvang, kracht en besturingssysteem. Dat zorgt voor zeer veel hoofdbrekens. Ik vind het eigenlijk een wonder dat systemen überhaupt werken.”
Hoe vindt u het om de Dijkstra Fellowship te ontvangen?
“Ik ben trots als een pauw!”
Auteur: Ed Croonenberg